De provincie Limburg gebruikt cookies om jouw surfervaring op deze website gemakkelijker te maken.

Strikt noodzakelijke cookies
Deze cookies zijn strikt noodzakelijk om in de site te navigeren, of om te voorzien in door jou aangevraagde faciliteiten.
Functionaliteitscookies
Deze cookies verbeteren van de functionaliteit van de website door het opslaan van jouw voorkeuren.
Prestatiecookies
Deze cookies helpen om de prestaties van de website te verbeteren, waardoor een betere gebruikerservaring ontstaat.
Online surfgedrag gebaseerde reclame cookies
Deze cookies worden gebruikt om op de gebruiker op maat gemaakte reclame en andere informatie te tonen.

Monitoring ecoduct 'Kikbeek' over de E314 in Maasmechelen

Resultaten van het zevende jaar na aanleg (T7:2013) en vergelijking met de T2 en T1.

Lambrechts Jorg, Iwan Lewylle, Diemer Vercayie, Maarten Jacobs & Alex Lefevre.

Natuurpunt Studie in opdracht van de Vlaamse Overheid, departement Leefmilieu,

Natuur en Energie, afdeling Milieu-integratie en -subsidiëringen, Dienst Milieu-integratie Economie en Infrastructuur.

Rapport Natuurpunt. Studie 2014/3, Mechelen. 101p.

Het ecoduct Kikbeek is aangelegd in 2005-2006. Het jaar daarop (T1) - in 2007 - is het gebruik van het ecoduct door fauna uitvoerig opgevolgd (gemonitord) en ook twee jaar later, in 2009, dus drie jaar na aanleg van het ecoduct (T3), vond een intensieve monitoring plaats.

In 2013, zeven jaar na aanleg (T7), is het ecoduct opnieuw gemonitord, grotendeels volgens dezelfde methodiek. Deze studie presenteert de resultaten van dit derde jaar van monitoring en maakt de vergelijking met de twee eerdere monitoringsperiodes. De vegetatie op het ecoduct Kikbeek is in 2013 aanzienlijk geëvolueerd ten opzichte van 2009. Er is een groot verschil tussen de vegetatie-ontwikkeling 'buiten de ecorasters' (= aan snelwegzijde van het raster), waar geen beheer plaatsvond, vergeleken met de vegetatie 'binnen het raster' waar natuurbeheer  plaatsvond (opslag kappen en begrazing door Fjordenpaarden).

De vegetatie 'buiten de ecorasters', met name op de geluidstaluds en op de hoge hellingen, is veel hoger, forser en dichter geworden. Er is heel wat struweel ontwikkeld (braamstruweel + dichte, opslag van Grove den. 'Binnen het raster', op de vlakke delen van het ecoduct, is het opvallend dat op meerdere plaatsen door begrazing pijpenstro sterk is teruggedrongen ten opzichte van 2009.

In de waterplas op het ecoduct verschenen er veenmossen.

Er zijn minstens 8 (en mogelijk 9) soorten vleermuizen aangetroffen. Het betreft gewone en ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, bosvleermuis, laatvlieger, watervleermuis, bosvleermuis, laatvlieger, watervleermuis, franjestaart en grootoorvleermuis species (gewone/grijze grootoorvleermuis). In 2007, het eerste jaar na aanleg van het ecoduct, waren er op het ecoduct Kikbeek al minstens 6 en mogelijk 7 vleermuissoorten vastgesteld. Ree, everzwijn en vos maken globaal gezien (zeer) regelmatig gebruik van het ecoduct.

Zeer bijzonder was de vondst van een pasgeboren, gladde slang, vrij centraal, op het ecoduct, op 3 september 2009, dus tijdens de T3. Ondanks intensief zoeken kon de Gladde slang door ons niet bevestigd worden in 2013, maar wél is op 15 maart 2014 een adult mannetje waargenomen centraal op het ecoduct door Peter Engelen. We beschouwen de Gladde slang als de belangrijkste doelsoort voor het ecoduct Kikbeek omwille van haar status (Habitatrichtlijn bijlage IV en Rode lijst 'bedreigd'), het feit dat ze zeer gevoelig is voor versnippering door wegen en het feit dat het NPHK het belangrijkste bolwerk voor Vlaanderen is.

Er zijn op het ecoduct Kikbeek 9 soorten amfibieën waargenomen in de periode 2007-2013: bruine kikker, heikikker, poelkikker, bastaardkikker, gewone pad, rugstreeppad, vinpootsalamander, kleine watersalamander en Alpenwatersalamander. Heikikker is voor het eerst waargenomen tijdens de T3 (2 ex.) en de aanwezigheid is bevestigd tijdens de T7. In maart 2014 is zelfs voortplanting waargenomen in de waterplas op het ecoduct. Wellicht dankzij het natuurbeheer (opslag kappen en begrazing door Fjordenpaarden) houdt de rugstreeppad anno 2013 goed stand. De soort plantte zich nog volop voort op het ecoduct.

Er zijn 17 sprinkhaansoorten waargenomen op het ecoduct Kikbeek in de periode 2007-2013. Loopkevers, spinnen en mieren zijn onderzocht middels 8 bodemvallen die elk onderzoeksjaar op dezelfde 8 locaties centraal op het ecoduct Kikbeek opgesteld stonden.

Er zijn over de drie onderzoeksjaren heen 76 loopkeversoorten vastgesteld. De meest bijzondere zijn de in Vlaanderen 'met uitsterven bedreigde' Boszandloopkever (Cicindela sylvatica), de 'bedreigde' Carabus nitens en de 'kwetsbare' Bembidion bruxellense, Harpalus smaradinus en Pterostichus Iepidus. Voorts zijn er nog 14 'zeldzame' en 2 'achteruitgaande' soorten genoteerd. Deze 16 soorten zijn habitatspecialisten en zeker vermeldenswaard.

Er zijn 6 strikt brachyptere soorten  loopkevers op het ecoduct gevangen. Dat zijn kort gevleugelde soorten. Drie van deze soorten zijn daarenboven in vrij hoge tot zeer hoge aantallen gevangen, met name Abax ater, Carabus nemoralis en C. problematicus. Daarnaast zijn een aantal dimorfe soorten zeer versnipperingsgevoelig. Best gedocumenteerd is dit voor Pterostichus lepidus, maar ook Olisthopus rotundatus is waarschijnlijk gevoelig voor versnippering. Dit zijn de 8 soorten waarvoor het ecoduct Kikbeek momenteel een cruciale rol speelt naar ontsnippering.

Onze vangsten suggereren daarenboven dat het ecoduct Kikbeek doorheen de jaren geschikter geworden is voor passage van brachyptere soorten. Het ging namelijk van 2 soorten (T1) naar 4 soorten (T3) en vervolgens naar 6 soorten (T7) en de aantallen van deze soorten namen toe.

Er zijn 4 290 spinnen gevangen op het ecoduct Kikbeek, die behoren tot 132 spinnensoorten.

In 2013 is met bodemvallen het hoogste aantal Rode-lijstsoorten gevonden vergeleken met de eerdere jaren van onderzoek. In 2013 zijn veel hogere aantallen, meer soorten mieren en meer Rode-lijstsoorten gevangen dan in 2007 en 2009. Mieren zijn - net als reptielen - bijzonder gevoelig voor beheeringrepen en vooral te vinden in 'stabiele milieus'. Het is dan ook volgens de verwachting dat naarmate het ecoduct er langer ligt en er dus meer 'gerijpte milieus' ontstaan, de mierenfauna meer divers wordt.

Het rapport wordt afgesloten met een evaluatie van de gebruikte methodieken; De combinatie van vijf methodieken, met name onderzoek met cameravallen, batdetectoren, slangenplaten, bodemvallen en gericht zoeken en karteren van bepaalde soorten een goede kijk geeft op de aanwezigheid van de aanwezige doelsoorten. We benadrukken dat het door ons uitgevoerde onderzoek, hoe intensief het ook was, slechts een beperkte steekproef is. (LC)